Een voorvoegsel is een woorddeel dat je vóór een woord plakt om de betekenis of de functie van dat woord te veranderen (zo’n woord heet dan een afleiding). Een voorvoegsel kun je niet los gebruiken (met dezelfde betekenis).

Voorbeelden van voorvoegsels
Voorvoegsels zijn onder meer:

  • aarts- : aartslui, aartsconservatief
  • ver- : verbouwen, verkopen
  • on- : ongunstig, oneerlijk
  • ont- :  ontmoedigen, onteigenen
  • her– : herexamen, heroverwegen
  • wan– : wanorde, wansmaak
  • oud– : oud-trainer
  • ge– : geschreeuw, geëtter
  • be– : berekenen, beschrijven
  • oer– : oeroud, oermoeder
  • niet- : niet-roker

Latijnse en Griekse voorvoegsels
Een aparte categorie zijn de voorvoegsels die uit het Latijn of het Grieks komen:

  • a- : asociaal
  • de- : deëscaleren
  • pre– : prefabriceren, preïndustrieel
  • pro– : pro-Amerkaans, prowesters, proactief
  • non– : non-fictie
  • semi– : semi-transparant
  • ex- : ex-voorzitter
  • vice- : vice-premier
  • micro- : micromanagement
  • pseudo- : pseudo-wetenschap
  • quasi- : quasi-serieus
  • contra- : contragewicht

Spellingregels voor voorvoegsels
Voorvoegsels schrijf je meestal aan het woord vast. Maar soms met een streepje. Daar bestaan helaas geen eenduidige regels voor. Daarom hier een overzicht van voorvoegsels en hun schrijfwijze.

Achtervoegsels
Vergelijkbaar met voorvoegsels zijn achtervoegsels: woorddelen die je achter een woord plakt om de betekenis of functie ervan te veranderen.