De persoonsvorm is een belangrijk werkwoord in de zin: je kunt er bijvoorbeeld aan zien in welke tijd de zin staat.
De vervoeging van een willekeurig werkwoord in de tegenwoordige tijd (enkelvoud) gaat zo:
ik loop (stam)
jij loopt (stam+t)
hij/zij loopt (stam+t)
Deze -t hoor je, dus die schrijf je altijd goed.
Als je het niet kunt horen
Nu een werkwoord waarvan de stam eindigt op een -d, zoals worden. Hierbij hoor je de extra -t niet:
ik word
jij wordt
hij/zij/het wordt
Hoe weet je of je -dt schrijft of niet?
- Zoek de stam van het werkwoord: bijvoorbeeld word- of gebeur-
- Check bij een controlewoord (een werkwoord waarbij je het kunt horen): ik loop, jij loopt, hij loopt, loop jij?
- Voeg alleen een -t toe als je die ook hoort bij het controlewoord.
Let op de instinker!
Hiermee gaat het vaak mis:
Staat er ‘je’ of ‘jij’ achter de persoonsvorm? Dan komt er geen -t achter.
– Word je volgende week geïnterviewd?
Maar kun je ‘je’ niet vervangen door ‘jij’? Dan krijg de persoonsvorm wel een -t:
– Wordt je vader volgende week geïnterviewd?
- De ik-vorm krijgt nooit -dt, want dat is altijd alleen de stam: ik werk, ik loop. Dus ook: ik word, ik vermeld.
- De jij/hij/het-vorm eindigt nooit op een -d, want die krijgt altijd een -t: jij werkt, hij loopt. Dus ook: jij vermeldt, hij wordt, het gebeurt, zij bekent, HEMA trakteert.